Advocaat Marc Swinnen kreeg vorig jaar van de correctionele rechtbank een boete van 4.000 euro met uitstel voor de schending van zijn beroepsgeheim. Speurders die onderzoek deden naar enkele brandstichtingen en granaataanslagen in het drugsmilieu luisterden een telefoongesprek tussen Swinnen en een van de verdachten af. Daarin vertelde Swinnen hoe de raadkamer van een andere verdachte verlopen was en wat de aanwijzingen van schuld tegen zijn cliënt waren. “Hij gaf zo info uit het dossier. Volgens het OM is er hier bewust een lijn overschreden”, zei de aanklager in eerste aanleg. Swinnen repliceerde dat hij dacht een familielid van zijn aangehouden cliënt aan de lijn te hebben. “Dat hij nu zegt dat hij niet wist met wie hij belde is ongeloofwaardig”, zei de aanklager.

In beroep werd Swinnen vrijdag vrijgesproken omdat het hof op aangeven van het parket-generaal oordeelde dat het afgeluisterde telefoongesprek nietig verklaard moet worden en niet als bewijs gebruikt kan worden omdat het onder het beroepsgeheim van Swinnen viel. Het gesprek had dus niet zomaar in een proces-verbaal neergeschreven mogen worden, zonder de stafhouder op voorhand in te lichten en de onderzoeksrechter te laten oordelen welke delen van het gesprek al dan niet onder het beroepsgeheim vallen. “Het staat vast dat het gesprek te beschouwen is als onrechtmatig bewijs”, oordeelt het hof. “Het recht op een eerlijk proces werd zo onherroepelijk geschonden.”

  (sare)